Beverweetjes


Algemeen

De bever is een inheems knaagdier dat van oorsprong thuis hoort in de Maas, de Maasplassen en de Limburgse beekdalen. Door zijn nadrukkelijke leefwijze in het watersysteem, zorgt hij voor variatie in het beekdal. Hier profiteren allerlei planten en dieren van. Door dammen te bouwen oefent hij invloed uit op de stroming van het water en het waterpeil. Zo wordt bijvoorbeeld water vastgehouden in tijden van droogte. De omgevallen bomen leveren een bijdrage aan de biodiversiteit oftewel soortenrijkdom. De verscheidenheid in planten, dieren en andere levende organismen neemt hierdoor toe. Dat verdient zonder meer ons respect. Het vergroot immers de kans dat ook de generaties ná ons nog kunnen genieten van een natuurrijke omgeving. In die zin is de bever absoluut onze bondgenoot. Gekscherend wordt hij ook wel eens “onze collega-waterschapper” genoemd.

Redenen waarom dit min of meer uitgestorven inheemse knaagdier tussen 2001 en 2004 opnieuw in ons landschap is bijgeplaatst. ARK Natuurontwikkeling heeft dit samen met diverse partners gerealiseerd. Behalve Waterschap Limburg en Provincie Limburg waren daar onder meer ook  het Wereld Natuur Fonds, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Stichting het Limburgs Landschap partij in.

Anno 2023 is de beverpopulatie explosief gegroeid en telt Limburg naar schatting zo’n tweeduizend bevers.

De aanwezigheid van de bever kent behalve voordelen helaas ook nadelen. Nadelen die meer opspelen naarmate het aantal bevers toeneemt. Hij veroorzaakt namelijk schade, onder meer aan onze waterkeringen. Waterschap Limburg heeft als beverbeheerder dagelijks te maken met deze conflicterende voor- en nadelen. Enerzijds laten we hem ten behoeve van het ecosysteem zijn gang gaan (tot op bepaalde hoogte kunnen we dit toestaan) en anderzijds zijn we vanuit onze taak als waterbeheerder genoodzaakt in te grijpen. Bijvoorbeeld bij dreigende natschade of als de waterveiligheid in het gedrang komt. Een goed en zorgvuldig beverbeheer vraagt dan ook steeds meer van ons. Zowel qua tijd als kosten.

Persoonlijke kenmerken

De bever is tussen de 100 en 135 cm groot (van neus tot staartpunt) en weegt tussen de twintig en dertig kilo. Dat maakt hem tot het grootste knaagdier van Europa. Hij heeft een bruine vacht, kleine ogen en korte pootjes. Op het land beweegt hij traag, in het water is hij bijzonder soepel en snel. Een bever wordt gemiddeld 7-8 jaar oud, met uitschieters tot 35 jaar. Hij is een planteneter (herbivoor) en houdt van veel vezels. In de zomer eet hij waterplanten en in de winter de bast van bomen. Hij heeft krachtige kaken en ijzersterke opvallend oranje gekleurde tanden. Zijn doorzichtige oogleden stellen hem in staat om probleemloos onder water te kijken. Zonder naar adem te snakken kan hij ruim tien minuten onder water zwemmen. Hij heeft zwemvliezen tussen de achterste tenen en gebruikt zijn platte staart met schubben als roer. Behalve de wolf heeft de bever geen natuurlijke vijanden.

Leefwijze

Bevers zijn rasechte familiedieren en leven samen in burchten in en langs het water. Langs stilstaand water bouwen bevers vaker een burcht en langs stromende beken wonen ze in een oeverhol. Soms stort het oeverhol in en legt hij er takken op (hierdoor ontstaat dan een burcht). Ze houden het bij één partner, waarmee ze zich jaarlijks in de wintermaanden in het water voortplanten. Na een zwangerschap van 3,5 maand zien drie tot  vier jonkies het levenslicht. Deze blijven bij het ouderpaar tot in het derde jaar. Dan gaan ze op zoek naar een eigen territorium, waar ze zich met een partner vestigen.

Zowel in de zomer als winter zijn bevers actief. Als het vriest blijven ze langdurig in hun hol. Dit hol is goed bestand tegen vorst. Ze leven dan van de bast van bomen die ze onder water als voorraad hebben aangelegd. Vanwege de zachte winters leggen niet alle bevers een wintervoorraad aan.

Leefomgeving

De bever verkiest een waterrijke omgeving, zoals in en om beken, rivieren en moerassen (*). Voorwaarde is dat er voldoende bomen staan. Het niet al te harde hout van populieren, essen, hazelaar en wilgen heeft daarbij zijn bijzondere belangstelling. De twijgjes, bladeren en ook de bast worden door hem als maaltijd gebruikt. Het binnenste deel eet hij niet op. Dat gebruikt hij voor zijn leefomgeving. Om een burcht te bouwen of waterstromen in te dammen. Overigens bouwt hij niet altijd een dam. Dat doet hij alleen als het water te ondiep is (<50cm).

Een beverburcht is beschermd en een knap staaltje vakmanschap. Aan de oever graaft hij een gang die leidt naar zijn burcht. Deze burcht bouwt hij op het land en bestaat uit takken en planten. Om alles bij elkaar te houden gebruikt hij modder als een soort van cement. Daar waar hij niet op het vasteland kan bouwen, maakt hij een hol waarin hij verblijft. De ingang van de burcht/het oeverhol ligt altijd onder water. Dit beschermt de beverfamilie tegen predatie (waterslot). Hierdoor zijn de oeverholen lastig te vinden voor het waterschap en vormen ze een risico voor de stabiliteit van waterkeringen, onderhoudspaden, wegen enz.

(*) Bevers vestigen zich behalve in natuurgebieden tegenwoordig ook steeds vaker op minder gunstige plekken dichter bij wegen en spoor.